Europese Unie ziet bescherming van religieuze minderheden over het hoofd
Europa is een divers continent. Een lappendeken van minderheden met elk hun eigen (regionale) talen, godsdiensten en culturele gebruiken. Logischerwijs bevinden veel van deze minderheden zich ook in de lidstaten van de Europese Unie. In Nederland bijvoorbeeld zijn er Friezen en Limburgers, elk met hun eigen dialect en culturele gebruiken. Wereldwijd ligt ten aanzien van minderheden in veel gevallen -vanuit etnische conflicten of andere belangen- uitsluiting, vervolging en discriminatie op de loer. Wereldwijd horen we hier vaker over, maar ook in Europa is religieuze intolerantie een groeiend fenomeen.
Religieuze minderheden hebben binnen dit kader een extra kwetsbare status. Ze hebben vaak speciale vormen van onderwijs en eigen gevormde instituties waar ze gebruik van maken. De bescherming van deze speciale status is van groot belang om het voortbestaan van deze minderheden te garanderen, maar juist hier staat de Europese Unie nagenoeg tandeloos.
Deze constatering is minstens opmerkelijk te noemen, aangezien religieuze minderheden oorspronkelijk de grootste drijfveer zijn geweest achter verdragen zoals het Verdrag van Versailles en de latere ontwikkeling van de bescherming van minderheden onder internationaal recht. Vrijwel de complete culturele en historische achtergrond waarop de rechten van minderheden nu gelden, zijn af te leiden uit de bescherming van met name christelijke minderheden toentertijd. Desondanks zijn concrete middelen om de status van religieuze minderheden te beschermen afwezig. En hoewel op dit moment alle lidstaten de Conventie voor de bescherming van nationale minderheden hebben ondertekend en de aandacht voor minderheden in algemene zin niet is verdwenen, is de aandacht voor religieuze minderheden summier.
Regionale talen krijgen veel aandacht en bescherming en ook in het Europees Parlement wordt wekelijks gesproken over minderheden in het kader van het migratievraagstuk. Over de religieuze minderheden wordt het gesprek echter minder gevoerd en dit onderwerp lijkt zelfs richting de achtergrond te zijn verdwenen. In het migratievraagstuk gaat het er vooral over hoe deze minderheden geïntegreerd en beschermd dienen te worden tegen discriminatie in Europese lidstaten. Echter, deze stellingname laat de religieuze identiteit van veel migranten compleet achterwege. Ook worden religieuze motieven tot vluchten buiten oogschouw gelaten in het politieke debat.
De toename van migratie en discussies over eventuele Europese uitbreiding zouden hierbij voor de EU een extra aanzet moeten zijn de religieuze identiteit van minderheden nadrukkelijker te waarborgen.
Desondanks wordt in rechtelijke documenten van de EU over de vrijheid van geloof en religie nooit expliciet gesproken over “het verzekeren van het voortbestaan en continuele ontwikkeling van religieuze identiteiten”. Ook klinkt hierin geen erkenning door hoe de religieuze identiteit samenlevingen als geheel kan verrijken. Wat rest is een passief kader waarin religieuze minderheden binnen de EU dus alleen beschermd worden via de individuele vrijheid van religie en via rechtsinstrumenten die gelden voor alle minderheden. Dit liberale- en individualistische rechtskader is niet adequaat om de kwetsbare positie van religieuze minderheden te kunnen beschermen en hun groepsidentiteit tot bloei te laten komen.